Gemeente Den Haag aansprakelijk voor letselschade

Gemeente Den Haag aansprakelijk voor letselschade

Gepubliceerd op 01 Jan 2017.

Volgens de rechter is de gemeente Den Haag aansprakelijk voor letselschade door een ongeval. De rechtbank Rotterdam heeft op 22 februari jl. een uitspraak gedaan waarin de gemeente aansprakelijk werd geacht voor de letselschade van een vrouw die als gevolg van een ongeval op het voetpad bij het Centraal Station van Den Haag was ontstaan. De aansprakelijkheid van de gemeente als wegbeheerder voor het ongeval werd aangenomen, waarbij de bekende kelderluikcriteria weer eens opgeld deden. Er werd voorts eigen schuld aangenomen en voor een correctie op grond van de billijkheid was geen ruimte. De feiten.

Letselschade door ongeval De vrouw in kwestie viel op 5 juni 2009 op het voetpad nabij het Centraal Station te Den Haag. Daarbij liep zij letselschade op, door een verbrijzelde linker elleboog. Het bewuste voetpad waar zij is gevallen, is één van de drie toegangswegen voor voetgangers tot het Centraal Station. Vanwege bouwwerkzaamheden liep het over een bouwterrein en was het ten tijde van het ongeval voorzien van betonnen platen. De vrouw heeft de gemeente aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. In reactie daarop heeft De Gemeente laten weten aansprakelijkheid af te wijzen. Vervolgens is een getuigenverhoor aangevraagd, waaruit bleek dat er verschillende getuigen waren geweest die hadden gezien dat de vrouw over een opstaande rand van een plaat was gevallen.

Volgens de vrouw, die een deelgeschil letselschade had aangespannen, is de gemeente aansprakelijk voor de letselschade die door het ongeval is ontstaan, omdat sprake was van een gebrekkige weg, dan wel van gevaarzettend handelen of nalaten. De gemeente betwist dat zij aansprakelijk is en vindt ook dat er sprake is van eigen schuld bij de vrouw.

Overwegingen rechtbank Volgens de rechtbank leveren de getuigenverklaringen bewijs op die de stelling van de vrouw, namelijk dat zij over een opstaande rand van de betonnen plaat is gevallen, onderschrijven. Zo staat de toedracht dus vast.De gemeente heeft bij het voorlopig getuigenverhoor geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in contra-enquête tegenbewijs te leveren. Dat kwam omdat er geen getuigen waren die het tegendeel konden bewijzen. Bovendien heeft de gemeente niet aangeboden om (tegen)bewijs te leveren. De uitlating dat zij nog wel kan proberen om eventuele getuigen te achterhalen kan niet als zodanig gelden. Het had volgens de rechtbank op de weg van de gemeente gelegen om of contra-enquête in het voorlopig getuigenverhoor te vragen (dat dat voorlopig getuigenverhoor gelast was in verband met de onderhavige letselschade was immers bekend) of, in deze procedure, daarop concreet nader in te gaan. De rechtbank gaat er thans van uit dat geen sprake is van bewijsmiddelen aan haar zijde.

Gelet op het voorgaande gaat de rechtbank dan ook uit van de juistheid van de door de vrouw beschreven situatie ter plaatse en toedracht van het ongeval, te weten dat zij is gestruikeld en gevallen over de opstaande rand van een zogenaamde stelconplaat, zoals ook op overgelegde foto’s te zien was. Tussen partijen is niet in geschil dat het voetpad waarop het ongeval heeft plaatsgevonden behoort tot de openbare weg en dat de gemeente als beheerder van die weg aansprakelijk is, indien deze niet voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mag stellen, daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert en dit gevaar zich heeft verwezenlijkt.

Kelderluikcriteria De rechtbank moet dus beoordelen of de weg heeft voldaan aan de eisen die daaraan mochten worden gesteld. Bij de beantwoording van die vraag moet aansluiting gezocht worden bij de criteria van het zogenoemde Kelderluik-arrest (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136), te weten de mate van waarschijnlijkheid waarmee de niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid kan worden verwacht, de ‘hoegrootheid’ van de kans dat daaruit ongevallen ontstaan, de ernst die de gevolgen daarvan kunnen hebben en de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen. Deze criteria zijn overigens niet limitatief, er kunnen dus omwille van de concrete omstandigheden van het geval, andere criteria gelden.

Aansprakelijkheid gemeente als wegbeheerder In zijn algemeenheid geldt dat een wegbeheerder de bij hem in beheer zijnde wegen zodanig moet inrichten dat het verkeer waarvoor de weg opengesteld is, daarvan zonder gevaar gebruik kan maken. Daarbij valt uit eerdere uitspraken een aantal gezichtspunten te noemen:

– een wegbeheerder moet met normaal gebruik van de weg rekening houden; – daarbinnen zal de wegbeheerder tot op zekere hoogte mogen vertrouwen op het gezond verstand en oplettendheid van weggebruikers; – dat gezond verstand kan vanzelfsprekend alleen aangesproken worden indien het gevaar kenbaar is; – die kenbaarheid hoeft niet uit specifieke waarschuwingen door de wegbeheerder te volgen; – bekendheid met het gevaar op grond van eerder gebruik van de weg zal sneller leiden tot het oordeel dat onvoldoende voorzichtigheid in acht genomen is; – een wegbeheerder zal met schending van de verkeersregels tot op zekere hoogte rekening moeten houden.

De wegbeheerder hoeft de weg dus niet in perfecte staat te houden, hij hoeft die ook niet te garanderen. Een wegbeheerder hoeft de weg dus niet tot een biljartlaken te maken, om het zo maar eens te zeggen. Bovendien moeten weggebruikers, ook voetgangers, uit hun doppen kijken! Bij het antwoord op de vraag of het voetpad waarop het ongeval heeft plaatsgevonden, voldoet aan de eisen die men in de gegeven omstandigheden daaraan mag stellen, komt het derhalve aan op de -naar objectieve maatstaven te beantwoorden- vraag of het betreffende voetpad, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke (veiligheids)maatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn.

Als er sprake is van een gevaarlijke situatie, kan, bij verwezenlijking van dat gevaar leidend tot bijv. letselschade, de wegbeheerder aansprakelijkheid zijn op grond van artikel 6:162 BW, het algemene onrechtmatige daadsartikel. Heeft de gemeente als wegbeheerder voldaan aan haar zorgplicht, is de volgende vraag dus. Deze zorgplicht dient -net zoals het geval is bij de beoordeling van de gebrekkigheid van de openbare weg bij de risico-aansprakelijkheid als wegbeheerder- in het licht van de zogenoemde Kelderluikcriteria te worden bezien. Die maatstaven verschillen eigenlijk niet zoveel van elkaar.

Hoogteverschillen Volgens de richtlijnen mogen in voetstraten wel hoogteverschillen voorkomen, maar die mogen niet meer zijn dan drie centimeter. Het staat vast dat er op de plaats van het ongeval tussen twee stelconplaten een hoogteverschil van 3 à 4 centimeter bestond. Op de foto’s is te zien, dat de hoogst liggende stelconplaat duidelijk niet correct is geplaatst. De vrouw liep daar wel vaker, maar het was geen vaste looproute. De rechtbank is van oordeel dat sprake was van een gebrek aan het betreffende voetpad. Door dit gebrek is een gevaar ontstaan, dat zich vervolgens heeft verwezenlijkt. Weliswaar rust op de gemeente geen garantieverplichting met betrekking tot de staat (van onderhoud) van het betreffende voetpad, maar uit de door de gemeente gestelde feiten en omstandigheden volgt niet dat van haar niet kon worden gevergd dat een oneffenheid van de onderhavige omvang werd voorkomen.

Onrechtmatig gehandeld De rechtbank acht de gemeente op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk. Op grond van het voorgaande kan eveneens de conclusie worden getrokken dat de Gemeente een onrechtmatige daad heeft gepleegd en dus ook aansprakelijk is op grond van artikel 6:162 BW. Ook bij de toetsing aan artikel 6:162 lid 2 BW kan naar het oordeel van de rechtbank worden gezegd dat de bewuste oneffenheid van zodanige omvang was dat deze bij normaal gebruik, dat wil zeggen binnen de grenzen van de algemeen te vergen voorzichtigheid, een dermate groot gevaar voor weggebruikers oplevert dat de gemeente voor een daardoor ontstaan ongeval op grond van onrechtmatig handelen of nalaten aansprakelijk is. De gemeente had als wegbeheerder bedacht moeten zijn op de gevaarlijke situatie en voldoende waarschuwingen moeten geven over de gevaarzettende situatie. Dat heeft zij echter nagelaten.

Welke letselschade moet de gemeente vergoeden? Eigen schuld Er is sprake van letselschade, maar welk deel van de letselschade moet voor rekening van de gemeente komen? De rechtbank acht de belangrijkste oorzaak van het ontstaan van de letselschade gelegen in de gebrekkige toestand van het betreffende voetpad. Het aandeel van de vrouw in het ontstaan van haar schade, namelijk dat zij niet de oplettendheid heeft betracht die van haar verlangd mocht worden, is beperkt tot een zeer geringe verhoging van de kans op schade. Alles in aanmerking genomen vindt de rechtbank dat de gemeente 75% van de letselschade van de vrouw moet betalen.

Bel mij terug

Vul dit formulier in en u wordt zo snel mogelijk teruggebeld.


Waardering van cliënten

,,Ik wilde jou en je team mijn dank uitbrengen voor het bijstaan na het ongeval de afgelopen twee jaar heb jij jou deskundigheid bewezen dit had ik zonder jullie niet gekund heel veel dank daarvoor.''
Mevrouw Evers - 01 Mar 2019


Gratis advies

Heeft u gratis advies nodig? Neem dan gerust vrijblijvend contact met ons op.